Circulatie: A Comparison of Reptiles, Mammals, and Birds

Summary

De evolutie van endothermie heeft een structurele uitwerking van de luchtwegen en de ademhalingsoppervlakken vereist. De aanwezigheid van een volledig gesepareerd hart in endothermen sluit het gebruik uit van voornamelijk neurogene controle van de pulmonale vasculaire weerstand, zoals gezien wordt in niet-krokodil reptielen. Het optreden van ventilatie-perfusie ongelijkheden in de fijn onderverdeelde luchtwegen van endothermen vereist lokale vasculaire controle in antwoord op de heersende alveolaire ({\text{P}}_{text{O}}_{text{2}}) met de mogelijkheid van intrapulmonaire shunting van slecht geventileerde naar meer adequaat geventileerde respiratoire eenheden. In de pulmonale circulatie van waterschildpadden zijn geen aanwijzingen voor dit mechanisme gevonden. Hoewel de gemiddelde behoefte aan luchtconvectie bij reptielen en endothermen bij vergelijkbare lichaamstemperaturen vergelijkbaar is en de gemiddelde behoefte aan bloeddoorstroming vergelijkbaar is wanneer gecorrigeerd wordt voor verschillen in O2-capaciteit van het bloed, vertonen veel niet-codilian reptielen temporele variatie in pulmonale bloeddoorstroming tijdens een bepaalde ademhalingscyclus. De intracardiale shunting van rechts naar links wordt versterkt naarmate de apneus langer duren. Dergelijke shunts zijn niet mogelijk bij endothermen vanwege de volledige septatie van het hart. Er wordt een hypothese voorgesteld volgens welke intracardiale shunting kan helpen bij de uitputting van de beschikbare O2-voorraad tijdens langdurige apneu. De shunt kan worden gezien als een CO2 shunt voorbij de alveolaire gasfase. De resulterende invloed op de alveolaire en systemische P kan de binding van O2 aan Hb in de longen verhogen en de ontlasting versterken door het Bohr effect op weefselniveau. Vanuit dit perspectief kunnen de reptielbloedstroompatronen gezien worden als adaptief aan de langdurige apneu en de lagere ademhalingsfrequentie die kenmerkend zijn voor deze groep. Deze verschillen kunnen verband houden met verschillen in metabole intensiteit, ademhalingsfrequentie, en de daaruit voortvloeiende adaptieve waarde van verschillende controlemechanismen voor pulmonale vaatweerstand in ectothermen en endothermen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.