Heckscher-Ohlin theorie, in de economie, een theorie van comparatief voordeel in de internationale handel volgens welke landen waar kapitaal relatief overvloedig is en arbeid relatief schaars de neiging zullen hebben om kapitaalintensieve producten uit te voeren en arbeidsintensieve producten te importeren, terwijl landen waar arbeid relatief overvloedig is en kapitaal relatief schaars de neiging zullen hebben om arbeidsintensieve producten uit te voeren en kapitaalintensieve producten te importeren. De theorie werd ontwikkeld door de Zweedse econoom Bertil Ohlin (1899-1979) op basis van het werk van zijn leermeester, de Zweedse econoom Eli Filip Heckscher (1879-1952). Voor zijn werk aan de theorie kreeg Ohlin in 1977 de Nobelprijs voor de Economie (de Sveriges Riksbank-prijs voor economische wetenschappen ter nagedachtenis aan Alfred Nobel).
Sommige landen zijn betrekkelijk kapitaalrijk: de doorsnee arbeider beschikt over een overvloed aan machines en apparatuur om te helpen bij het werk. In dergelijke landen zijn de lonen doorgaans hoog, waardoor de productie van arbeidsintensieve goederen, zoals textiel, sportartikelen en eenvoudige consumentenelektronica, doorgaans duurder is dan in landen met veel arbeidskrachten en lage lonen. Anderzijds zijn goederen waarvoor veel kapitaal en slechts weinig arbeid nodig is (auto’s en chemicaliën, bijvoorbeeld) over het algemeen relatief goedkoop in landen met overvloedig en goedkoop kapitaal. Landen met overvloedig kapitaal zouden dus over het algemeen in staat moeten zijn kapitaalintensieve goederen relatief goedkoop te produceren en deze te exporteren om de import van arbeidsintensieve goederen te betalen.
In de theorie van Heckscher-Ohlin is niet de absolute hoeveelheid kapitaal van belang, maar de hoeveelheid kapitaal per werknemer. Een klein land als Luxemburg heeft in totaal veel minder kapitaal dan India, maar Luxemburg heeft meer kapitaal per werknemer. De theorie van Heckscher-Ohlin voorspelt dan ook dat Luxemburg kapitaalintensieve produkten naar India zal exporteren en in ruil daarvoor arbeidsintensieve produkten zal importeren.
Ondanks haar plausibiliteit wijkt de theorie van Heckscher-Ohlin vaak af van de werkelijke patronen van de internationale handel. Een vroege studie van de Heckscher-Ohlin-theorie werd uitgevoerd door Wassily Leontief, een in Rusland geboren Amerikaanse econoom. Leontief merkte op dat de Verenigde Staten relatief veel kapitaal bezaten. Volgens de theorie zouden de Verenigde Staten derhalve kapitaalintensieve goederen moeten uitvoeren en arbeidsintensieve goederen importeren. Hij stelde vast dat het tegendeel in feite het geval was: De Amerikaanse export is over het algemeen arbeidsintensiever dan het soort producten dat de Verenigde Staten importeert. Omdat zijn bevindingen het tegenovergestelde waren van wat de theorie voorspelde, staan ze bekend als de Leontief-paradox.