Marcus Porcius Cato Uticencis (95 v. Chr.-46 v. Chr.), bekend als Cato de Jongere om hem te onderscheiden van zijn overgrootvader Cato de Oudere, was een politicus en staatsman in de late Romeinse Republiek en een aanhanger van de filosofie van het Stoicisme. Cato verloor zijn ouders toen hij zeer jong was en werd opgevoed in het huis van zijn oom van moederszijde. Toen hij zijn erfenis kreeg, begon hij politiek en stoïcisme te studeren, wat hij beoefende door bescheiden te leven en zich bloot te stellen aan krachtige oefeningen en extreme kou. Toen Cato in 67 v. Chr. als militair tribuun naar Macedonië werd gestuurd, deelde hij de slaapvertrekken, het voedsel en het werk van zijn soldaten.
Hij wordt herinnerd om zijn legendarische koppigheid en vasthoudendheid, vooral in zijn langdurige oppositie tegen Gaius Julius Caesar, en ook om zijn ongevoeligheid voor steekpenningen en zijn afkeer van politieke corruptie. Toen hij in 65 v. Chr. quaestor werd, vervolgde hij voormalige quaestoren wegens oneerlijkheid en onrechtmatige toe-eigening van gelden. Als gouverneur van Cyprus weigerde Cato alle steekpenningen en inde hij een groot bedrag aan belastingen voor het Romeinse Rijk. Cato gaf nooit op in zijn verzet tegen het Eerste Driemanschap, en toen dat instortte koos hij de kant van Pompeius tegen Julius Caesar en vluchtte naar Utica in Tunesië. Na de Slag bij Thapsus in 46 v. Chr. pleegde Cato liever zelfmoord dan zich te onderwerpen aan Caesars heerschappij.
Vroeg leven
Marcus Porcius Cato Uticencis werd in 95 v. Chr. in Rome geboren als zoon van Marcus Porcius Cato en zijn vrouw Livia Drusa. Cato verloor zijn beide ouders al zeer vroeg en ging inwonen bij zijn oom van moederszijde, Marcus Livius Drusus, die ook de zorg had voor Quintus Servilius Caepio en Servilia uit Livia’s eerste huwelijk, alsmede Porcia (Cato’s zuster), en Marcus Livius Drusus Claudianus (Livius’ geadopteerde zoon). Drusus werd vermoord toen Cato vier jaar oud was.
Cato’s legendarische koppigheid begon al in zijn jonge jaren. Sarpedon, zijn leermeester, maakte melding van een kind dat zeer gehoorzaam was en vragen stelde, hoewel het zich langzaam van dingen liet overtuigen en soms moeilijk deed. Plutarchus verhaalt over Quintus Popaedius Silo, leider van de Marsi, die een bezoek bracht aan zijn vriend Marcus Livius en de kinderen van het huis ontmoette terwijl deze verwikkeld was in een zeer omstreden zaak op het Forum Romanum. In een speelse bui vroeg hij de kinderen om steun voor zijn zaak. Allen knikten en glimlachten behalve Cato, die de gast met de meest wantrouwige blik aanstaarde. Silo eiste een antwoord van hem en toen hij geen antwoord zag, nam hij Cato mee en hing hem aan zijn voeten uit het raam. Zelfs toen wilde Cato niets zeggen. Lucius Cornelius Sulla, de Romeinse dictator, was bevriend met de familie en praatte graag met Cato en zijn onafscheidelijke verwijfde halfbroer Caepio, en stelde zijn gezelschap op prijs, zelfs wanneer de tiener zijn mening in het openbaar tartte.
Politieke begin
Nadat hij zijn erfenis had gekregen, verhuisde Cato uit het huis van zijn oom en begon hij Stoïcijnse filosofie en politiek te studeren. Hij leefde zeer bescheiden, zoals zijn overgrootvader Marcus Porcius Cato de Oude had gedaan. Cato onderwierp zich aan zware oefeningen, en leerde kou en regen te verdragen met een minimum aan kleding. Hij at alleen wat nodig was en dronk de goedkoopste wijn die er was. Dit was geheel uit filosofische overwegingen, daar zijn erfenis hem in staat zou hebben gesteld comfortabel te leven. Hij bleef lange tijd in de privé-sfeer en werd zelden in het openbaar gezien. Wanneer hij op het forum verscheen, werden zijn toespraken en retorische vaardigheden zeer bewonderd.
Hoewel Cato Aemilia Lepida, een patricische vrouw, was beloofd, trouwde zij in plaats daarvan met Quintus Caecilius Metellus Scipio. Hij dreigde hen beiden voor het gerecht te dagen, maar zijn vrienden haalden hem over een stap opzij te doen en met een vrouw genaamd Atilia te trouwen. Zij kregen een zoon, Marcus Porcius Cato, en een dochter, Porcia, die later de tweede vrouw van Marcus Junius Brutus werd.
Cato werd in 67 v. Chr. op 28-jarige leeftijd als militair tribuun naar Macedonië gezonden en kreeg het bevel over een legioen. Hij leidde zijn mannen van het front en deelde hun werk, voedsel en slaapvertrekken. Hij was streng in discipline en bestraffing, maar was desondanks geliefd bij zijn legionairs. Toen Cato in Macedonië in dienst was, kreeg hij het bericht dat zijn geliefde halfbroer in Thracië op sterven lag. Hij ging onmiddellijk op weg om hem te bezoeken, en kwam op tijd aan om Caepio te zien sterven. Cato was overweldigd door verdriet en voor één keer spaarde hij kosten noch moeite om een grootse begrafenis voor zijn broer te organiseren. Caepio liet zijn fortuin na om te verdelen tussen zijn dochter Servilia en Cato.
Aan het eind van zijn militaire diensttijd in Macedonië maakte Cato een privé-reis door de Romeinse provincies van het Midden-Oosten.
Cato en de Optimaten
Bij zijn terugkeer in Rome in 65 v. Chr. werd Cato gekozen tot quaestor. Zoals bij elk ander aspect van zijn leven, bestudeerde hij zorgvuldig de achtergronden die nodig waren voor het ambt, met name de wetten met betrekking tot de belastingen. Een van zijn eerste stappen was het vervolgen van voormalige quaestoren wegens oneerlijkheid en illegale toe-eigening van fondsen. Cato vervolgde ook de informanten van Sulla, die tijdens de dictatuur van Sulla als koppensnellers hadden gefungeerd, ondanks hun politieke connecties onder Cato’s eigen partij en ondanks de macht van Gnaeus Pompeius Magnus, die voor zijn dienst onder Sulla bekend had gestaan als de “tienerslager”. De informanten van Sulla werden eerst beschuldigd van onwettige toe-eigening van schatkistgelden, en vervolgens van moord. Aan het eind van het jaar trad Cato terug uit zijn quaestoraat, maar hij bleef de schatkist in de gaten houden, altijd op zoek naar onregelmatigheden.
Als senator was Cato nauwgezet en vastbesloten. Hij miste nooit een zitting van de Senaat en bekritiseerde openlijk degenen die dat wel deden. Vanaf het begin schaarde hij zich achter de Optimaten, de conservatieve factie van de Senaat. Onder de Optimates werd Cato beschouwd als een jonge beginneling. Veel van de Optimates waren persoonlijke vrienden geweest van Sulla, die Cato sinds zijn jeugd had veracht, en Cato probeerde zijn reputatie te vestigen door zijn factie terug te brengen naar haar zuiver republikeinse wortels.
In 63 v. Chr. werd Cato gekozen tot tribuun van de plebs en assisteerde de consul, Marcus Tullius Cicero, bij de aanpak van de samenzwering van Catiline. Lucius Sergius Catilina, een adellijke patriciër, leidde een opstand in Rome, met de bedoeling koning te worden. Cicero en Cato verpletterden de opstand, vervolgden alle betrokken mannen en veroordeelden hen ter dood (een zeer ongebruikelijke straf voor een Romeins burger). In de openbare discussie hierover was Julius Caesar het ermee eens dat de samenzweerders schuldig waren, pleitte hij tegen een openbaar proces tegen hen, maar pleitte hij voor levenslange verbanning van de samenzweerders zolang hun kameraden nog onder de wapenen waren.
In een vergadering van de senaat die aan de Catilina-affaire was gewijd, verweet Cato Caesar hardhandig dat hij persoonlijke boodschappen las terwijl de senaat in zitting was om een zaak van verraad te bespreken. Cato beschuldigde Caesar van betrokkenheid bij de samenzwering en suggereerde dat hij voor Catilina werkte, vanwege Caesars vreemde standpunt dat de samenzweerders geen openbare hoorzitting moesten krijgen en toch clementie moesten krijgen. Caesar antwoordde dat het slechts een liefdesbrief was. Cato geloofde Caesars excuus niet, nam het papier uit zijn handen en las het. Helaas had Caesar gelijk: het was inderdaad een liefdesbrief van zijn minnares Servilia, Cato’s zuster. Dit liep al snel uit op een persoonlijk schandaal. Servilia scheidde van haar man, en de Romeinse senatoren begonnen de vrouwen in hun huishouden te beschermen tegen Caesar.
Cato scheidde van Atilia wegens overspel, en trouwde met Marcia, de dochter van Lucius Marcius Philippus. Een paar jaar later vroeg zijn vriend Quintus Hortensius, een oude man die bekend stond om zijn retorische vaardigheden, echter om de hand van Cato’s dochter uit diens vorige huwelijk. Porcia was op dat moment getrouwd met Marcus Calpurnius Bibulus, die haar niet wilde laten gaan. In plaats daarvan nam Cato de verrassende stap om van Marcia te scheiden en haar aan Hortensius te geven. Na de dood van Hortensius trouwde Cato voor de tweede maal met Marcia en nam een deel van Hortensius’ erfenis in bezit.
Cato tegen het Triumviraat
Na de samenzwering van Catilina gebruikte Cato al zijn politieke vaardigheden om zich te verzetten tegen de plannen van Caesar en zijn bondgenoten van het Triumviraat (Pompeius en Marcus Licinius Crassus), die onder elkaar de Romeinse staat beheersten. Via Caesar hadden Pompeius en Crassus toegang tot de volksvergadering. Via Pompeius hadden Crassus en Caesar toegang tot de legioenen van Rome. Via Crassus hadden Caesar en Pompeius de steun van de belastingboeren en een fortuin verworven ten koste van de provincies.
Cato’s oppositie nam twee vormen aan. In 61 v. Chr. keerde Pompeius terug van zijn veldtocht in Azië met twee ambities: een Romeinse triomf vieren, en voor de tweede maal consul worden. Om beide doelen te bereiken vroeg hij de senaat de consulaire verkiezingen uit te stellen tot na zijn triomf. Door Pompeius’ enorme populariteit was de Senaat bereid hem tegemoet te komen, totdat Cato tussenbeide kwam en de Senaat ervan overtuigde Pompeius tot een keuze te dwingen. Het resultaat was Pompeius’ derde Triomf, een van de schitterendste die ooit in Rome te zien waren geweest. Cato paste dezelfde wet het jaar daarop toe op Caesar, die terugkeerde van zijn gouverneurschap van Hispania Ulterior, maar Caesar verkoos af te zien van zijn recht op de Triomf en zich kandidaat te stellen voor het consulschap, dat hij won.
Toen Caesar consul werd, verzette Cato zich tegen elke wet die hij voorstelde, vooral tegen de landbouwwetten die voor de veteranen van Pompeius landerijen op openbare gronden stichtten. Caesar reageerde hierop door Cato te laten arresteren terwijl Cato een toespraak tegen hem hield bij de rostra. Zo veel senatoren protesteerden tegen dit buitengewone en ongekende gebruik van geweld door te dreigen met Cato naar de gevangenis te gaan, dat Caesar uiteindelijk toegaf. Cato was ook nauw verbonden met Caesars consulaire college, zijn schoonzoon Marcus Bibulus. Gedurende het grootste deel van de ambtstermijn bleef Bibulus thuis, zonder succes, in een poging Caesars consulaire handelingen te ondermijnen door mededelingen te doen over de ongunstige voortekenen. Cato gaf nooit op in zijn verzet tegen de triumvirs, en probeerde tevergeefs Caesars vijfjarige benoeming tot gouverneur van Illyrië en Cisalpijns Gallië te verhinderen.
Cato op Cyprus
Caesar en zijn bondgenoten van het triumviraat besloten Cato’s verzet de kop in te drukken door hem uit Rome weg te sturen, en boden hem het gouverneurschap aan van de nieuwe provincie Cyprus. Cato beschuldigde hen ervan dat zij probeerden hem te verbannen, maar verkoos uiteindelijk de eer van gouverneur boven die van praetor.
Cato leek op Cyprus twee belangrijke doelen na te streven. Het eerste, verwoord in een brief aan Cicero, was de uitvoering van zijn buitenlandse politiek van welwillendheid en rechtvaardigheid in de door Rome gecontroleerde gebieden. Het tweede was om zijn hervormingen van het quaestoraat op grotere schaal door te voeren. De nieuwe provincie was rijk aan goud en aan mogelijkheden tot afpersing. Tegen de gewoonte in nam Cato niets aan, en stelde hij onberispelijke rekeningen op voor de senaat, net zoals hij eerder in zijn carrière als quaestor had gedaan. Volgens Plutarchus bracht Cato uiteindelijk de enorme som van 7.000 talenten zilver bijeen voor de Romeinse schatkist. Hij probeerde op elke onverwachte gebeurtenis te anticiperen, zelfs door touwen aan de schatkisten te binden met een groot stuk kurk aan het andere eind, zodat ze in geval van schipbreuk gelokaliseerd konden worden. Helaas heeft geen van zijn perfecte boekhouding het overleefd; de ene die hij in zijn bezit had is verbrand, de andere is op zee verloren gegaan met de vrijgelatene die het droeg. Alleen Cato’s onaangetaste reputatie behoedde hem voor beschuldigingen van afpersing.
De senaat van Rome erkende de op Cyprus verrichte inspanning en bood hem een ontvangst in de stad, een buitengewoon praetoraat en andere privileges aan, die hij alle hardnekkig afwees als onwettige beloningen.
Cato in de burgeroorlog
Het Eerste Driemanschap van Caesar, Pompeius en Crassus werd in 54 v. Chr. gebroken, op hetzelfde moment dat Cato tot praetor werd gekozen. Cato en de optimistische factie van de senaat dachten dat hun vijand in moeilijkheden verkeerde en probeerden de komende jaren Caesar uit Gallië terug te roepen, vanwaar Caesar illegaal Germanië was binnengetrokken. Het was een tijd van politieke beroering, waarin patricische demagogen als Publius Clodius probeerden politieke carrière te maken door steun van het publiek te winnen en geweld te gebruiken. Cato bestreed ze allemaal, en hij eindigde als Pompeius’ bondgenoot en politiek adviseur.
In 49 v. Chr. stak Caesar de Rubicon over, vergezeld van zijn dertiende legioen, om zich kandidaat te stellen voor een tweede consulaat, terwijl hij een militaire troepenmacht in stand hield om hem tegen vervolging te beschermen. Caesar, die formeel tot staatsvijand was verklaard, achtervolgde de senatoriale partij, waaronder Cato, toen deze de stad verliet om onder leiding van Pompeius in Griekenland de wapens op te nemen. Na eerst Caesars leger in de slag bij Dyrrahecium (waar Cato het bevel voerde over de haven) te hebben teruggedrongen, werd het door Pompeius aangevoerde leger uiteindelijk door Caesar verslagen in de slag bij Pharsalus (48 v.C.E.). Cato en Metellus Scipio gaven zich echter niet bij de nederlaag neer en ontsnapten naar de provincie Afrika om vanuit Utica, Tunesië, het verzet voort te zetten. Vanwege zijn aanwezigheid in Utica en zijn bevel over de haven aldaar, wordt Cato soms aangeduid als Cato Uticensis (uit Utica). Cato verzamelde daar 13 legioenen troepen van uiteenlopend karakter, die invallen deden op Sicilië, Sardinië en de kusten van Italië. Caesars officieren werden, indien zij gevangen genomen werden, zonder genade ter dood gebracht. Nadat hij de koningin Cleopatra VII op de troon van Egypte had geïnstalleerd, achtervolgde Caesar Cato en Metellus Scipio, en in februari 46 v. Chr. versloeg hij het leger onder leiding van Metellus Scipio in de Slag bij Thapsus.
Cato was in Utica en nam niet deel aan de slag, maar, onwillig om in een door Caesar overheerst rijk te leven en zelfs impliciet weigerend Caesar de macht te geven hem gratie te verlenen, pleegde hij zelfmoord. Volgens Plutarchus probeerde Cato zelfmoord te plegen door zichzelf met zijn eigen zwaard te steken, maar hij slaagde daar niet in omdat hij een gewonde hand had. Een van Cato’s slaven vond hem op de grond en riep een arts om Cato’s wonden te hechten en te verbinden. Cato wachtte tot ze hem hadden verlaten en scheurde toen met zijn vingers het verband en de hechtingen los en trok zijn eigen ingewanden eruit, waarmee zijn zelfmoordpoging was voltooid.
Reputatie van Cato
Cato wordt herinnerd als een stoïcijnse filosoof en een van de meest actieve paladijnen van de Romeinse Republiek. Zijn hoge morele normen en onomkoopbare deugdzaamheid leverden hem zelfs lof op van zijn politieke vijanden, zoals Sallust. Na Cato’s dood schreef Cicero een manifest waarin hij Cato’s kwaliteiten prees, waarop Caesar (die hem zijn tegenstand nooit vergaf) antwoordde met zijn Anticatotoespraak. Cicero’s pamflet is niet bewaard gebleven, maar de inhoud ervan kan worden afgeleid uit Plutarch’s “Leven van Cato”, waarin ook veel van de verhalen worden herhaald die Caesar in zijn Anticato vertelde.
Republikeinen onder het keizerrijk herinnerden zich hem met liefde, en de dichter Vergilius, die onder Augustus schreef, maakte van Cato een held in zijn Aeneis. Lucan, die onder Nero schreef, maakte Cato ook de held van Boek IX van zijn onvoltooide epos, de Pharsalia. Uit dit laatste werk stamt het epigram, “Victrix causa diis placuit sed victa Catoni” (“De overwinnende zaak behaagde de goden, maar de overwonnen zaak behaagde Cato”). Deze zin staat ook gegraveerd op de voet van het monument voor de Geconfedereerde soldaten buiten de Arlington begraafplaats.
In Dante’s De Goddelijke Komedie wordt Cato afgeschilderd als de bewaker van de zeewaartse toegang tot het eiland van het vagevuur. In Canto I schrijft Dante over Cato:
Ik zag vlak bij mij een eenzame oude man, die door zijn verschijning zoveel eerbied waardig was, dat nooit een zoon vader meer verschuldigd was.Lang was zijn baard en vermengd met wit haar, gelijk aan de haren van zijn hoofd, dat in twee strengen op zijn borst viel.De stralen van de vier heilige lichten versierden zijn gezicht zo met helderheid, dat ik hem zag alsof de zon voor hem had gestaan.
Cato’s leven is vereeuwigd in Joseph Addison’s toneelstuk, “Cato, A Tragedy,” dat George Washington vaak aanhaalde en tijdens de winter in Valley Forge liet opvoeren, ondanks een verbod van het Congres op dergelijke opvoeringen.
Cato’s nakomelingen en huwelijken
- Eerste vrouw, Atilia (gescheiden wegens overspel)
- Porcia, eerst gehuwd met Marcus Calpurnius Bibulus, vervolgens met Marcus Junius Brutus
- Marcus Porcius Cato, later gedood in de Tweede Slag bij Philippi
- Tweede (en derde) vrouw, Marcia.
Chronologie
- 95 v.Chr. – Geboorte in Rome
- 67 v.Chr. – Militair tribuun in Macedonië
- 65 v. Chr. – Quaestor in Rome
- 63 v. Chr. – Tribuun van de Plebs, Catilina’s samenzwering
- 60 v. Chr. – Dwingt Caesar te kiezen tussen consulaatschap en triomf
- 59 v.Chr. – Verzet zich tegen Caesars wetten
- 58 v.Chr. – Gouverneurschap van Cyprus
- 54 v.Chr. – Praetor
- 49 v. Chr. – Caesar steekt de Rubicon over en valt Italië binnen; Cato gaat met Pompeius mee naar Griekenland
- 48 v. Chr. – Slag bij Pharsalus, Pompeius verslagen; Cato gaat naar Afrika
- 46 v. Chr.C.E. –
- Verloren in de slag bij Thapsus
- Pleegt zelfmoord
- Conant, Joseph Michael. The Younger Cato: A Critical Life with Special Reference to Plutarch’s Biography. New York: Conant, 1953.
- Hughes-Hallett, Lucy. Helden: A History of Hero Worship. New York, New York: Alfred A. Knopf, 2004. ISBN 1400043999.
- Plutarch, John Dryden, and Arthur Hugh Clough. De levens van de edele Grieken en Romeinen. Chicago: Encyclopædia Britannica, 1955.
- Plutarch. Cato de Jongere. LACTOR, no. 14. : London Association of Classical Teachers, 1984. ISBN 0903625180 ISBN 9780903625180
- Taylor, Lily Ross. Partijpolitiek in het tijdperk van Caesar. University of California Press, Berkeley, Californië, 1971. ISBN 0520012577.
- Wardman, Alan. Plutarch’s Lives. Berkeley: University of California Press, 1974. ISBN 0520026632 ISBN 9780520026636
Alle links opgehaald 13 augustus 2018.
- Marcus Porcius Cato, 234-149 v. Chr.E. – Plutarch’s Lives of the Noble Greeks and Romans.
Credits
De schrijvers en redacteuren van de Nieuwe Wereld Encyclopedie hebben dit Wikipedia-artikel herschreven en aangevuld in overeenstemming met de normen van de Nieuwe Wereld Encyclopedie. Dit artikel voldoet aan de voorwaarden van de Creative Commons CC-by-sa 3.0 Licentie (CC-by-sa), die gebruikt en verspreid mag worden met de juiste naamsvermelding. Eer is verschuldigd onder de voorwaarden van deze licentie die kan verwijzen naar zowel de medewerkers van de Nieuwe Wereld Encyclopedie als de onbaatzuchtige vrijwillige medewerkers van de Wikimedia Foundation. Om dit artikel te citeren klik hier voor een lijst van aanvaardbare citeerformaten.De geschiedenis van eerdere bijdragen door wikipedianen is hier toegankelijk voor onderzoekers:
- Geschiedenis van Marcus Porcius Cato
De geschiedenis van dit artikel sinds het werd geïmporteerd in de Nieuwe Wereld Encyclopedie:
- Geschiedenis van “Marcus Porcius Cato”
Noot: Sommige beperkingen kunnen van toepassing zijn op het gebruik van individuele afbeeldingen die afzonderlijk zijn gelicentieerd.