Na het verlies van Mekka vestigden de ouders van Sharif Ali zich in Irak, waar de zuster van zijn moeder Badiya koningin-gemaal was. Hij werd geboren in Irak en zijn achterneef van moederszijde was Faisal II van Irak, de laatste koning van Irak; zijn grootvader van moederszijde was Ali bin Hoessein, de laatste koning van Hejaz, en zijn grootvader van vaderszijde is de oom van zowel Faisal I van Irak als Ali bin Hoessein. ‘Abd al-Ilah is zijn oom.
Op 14 juli 1958, toen kolonel Abdul Karim Qassim door een staatsgreep de macht over het Koninkrijk Irak overnam, werd de koninklijke familie bevolen het paleis in Bagdad te verlaten: Koning Faisal II; kroonprins ‘Abd al-Ilah; prinses Hiyam, Abdul Ilah’s echtgenote; prinses Nafissa; Abdul Ilah’s moeder, prinses Abdiya, de tante van de koning van moederszijde; en verscheidene bedienden. Toen zij allen op de binnenplaats aankwamen, werd hun gezegd zich in de richting van de paleismuur te draaien, en zij werden allen neergeschoten door kapitein Abdus Sattar As Sab’, een lid van de staatsgreep onder leiding van kolonel Abd al-Karim Qasim. Nuri as-Said, de premier van het Koninkrijk Irak, werd op 15 juli 1958 door aanhangers van kolonel Abd al-Karim Qasim vermoord.
Ali bin al-Hussein’s moeder prinses Badia, de dochter van koning Ali en tante van koning Faisal II, haar man Sharif al-Hussein bin Ali, en hun drie kinderen brachten een maand door in de ambassade van Saoedi-Arabië in Bagdad. De leiders van de staatsgreep drongen erop aan dat zij Irak verlieten en op gewone paspoorten naar Egypte reisden. Zij woonden een tijdje in Libanon en tenslotte in Londen, waar Ali bin al-Hussein een succesvolle carrière opbouwde in investeringsbankieren.