Spaans SER vs ESTAR – Leer Kiezen en OefEN!

Welkom bij onze grammaticales over hoe te kiezen tussen de werkwoorden ser en estar in het Spaans.

Beiden “ser” en “estar” betekenen “zijn”. Maar we gebruiken ze in verschillende soorten zinnen.

In deze les leren we de gevallen waarin we “ser” gebruiken en de gevallen waarin we “estar” gebruiken, met voorbeelden.

Aan het eind vindt u een Quiz en Oefeningen om te oefenen.

Voegsels in Tegenwoordige Tekenis

Voordat we het verschil tussen “ser” en “estar” uitleggen, laten we eerst hun vervoegingen in Tegenwoordige Tekenis bekijken:

ser estar
yo soy estoy
eres estás
él es está
nosotros somos estamos
vosotros sois estáis
ellos son están

Gebruiken van “ser”

In het algemeen, is ser een werkwoord voor het uitdrukken van permanente dingen (dingen die niet veranderen).

Dat idee is een goed begin, maar het werkt niet in alle gevallen. De leerling moet de meest voorkomende toepassingen van “ser” leren, een voor een.

Er is een truc om het gebruik van “ser” te onthouden – Hun initialen vormen het woord DOCTOR:

  • Datum
  • Beroep
  • Kenmerk
  • Tijd
  • Oorsprong
  • Verband

Laten we voorbeelden lezen van elk gebruik:

Datum

Hoy es quince de abril.
Vandaag is het 15 april.

Mañana es mi cumpleaños.
Morgen ben ik jarig.

Occupation

Mi hermano es arquitecto.
Mijn broer is architect.

María y Laura son artistas.
Maria en Laura zijn kunstenaars.

Note: voor beroepen gebruiken we geen lidwoord na ser. We zeggen niet “mi hermano es un arquitecto”, maar “mi hermano es arquitecto”.

Karakteristiek

Karakteristieken hebben de neiging permanent te zijn, niet tijdelijk:

Tu sofá es rojo.
Uw bank is rood.

Los españoles son simpáticos.
Spaanse mensen zijn aardig.

Tijd van de dag

Son las nueve de la mañana.
Het is 9 uur.

Es la una de la tarde.
Het is 1 uur ’s middags.

Es la una de la tarde.
Het is 1 uur ’s middags.m.

Origin

Vertellen waar iemand (of iets) vandaan komt:

Nuestro profesor es de Colombia.
Onze leraar komt uit Colombia.

Mi amigo y yo somos americanos.
Mijn vriend en ik zijn Amerikanen.

Relatie

Relaties tussen mensen en/of dingen:

Juan y María son primos.
Juan en Maria zijn neven en nichten.

Ese ordenador es de Ana.
Die computer is van Ana.

Gebruiken van “estar”

In het algemeen is estar een werkwoord voor het uitdrukken van tijdelijke dingen (dingen die veranderen), en ook voor locatie.

Dat idee is een goed begin, maar het werkt niet in alle gevallen. De leerling moet de meest voorkomende toepassingen van “estar” leren, een voor een.

De truc voor de gebruiken van “estar” – Hun initialen maken het woord PLAATS:

  • Positie
  • Plaats
  • Actie
  • Toestand
  • Emotie

Laten we voorbeelden lezen van elk gebruik:

Positie, Plaats

Het vertellen waar iemand of iets is, evenals de positie ervan.

We gebruiken estar zelfs als de positie of plaats permanent is:

El alumno está de pie.
De leerling staat op. (positie)

Estamos sentados.
Wij zitten. (positie)

La televisión está sobre la mesa.
De tv staat op de tafel. (plaats)

Madrid está en el centro de España.
Madrid ligt in het centrum van Spanje. (plaats, dus we gebruiken “estar” ook al is het permanent)

Actie

Door estar te combineren met het gerundio van een werkwoord, vormen we een tijd die Present Progressive wordt genoemd om uit te drukken wat er gaande is:

Estoy estudiando para el examen.
Ik studeer voor het examen.

¿Estáis jugando?
Spelen jullie?

Condition

Condition heeft de neiging tijdelijk te zijn, niet permanent:

La radio está rota.
De radio is kapot.

Estoy enfermo.
Ik ben ziek.

Emotie

Zoals “Toestand”, is “Emotie” ook tijdelijk:

Estoy muy contento.
Ik ben (op dit moment) erg blij/tevreden.

Alejandro está enfadado con sus amigos.
Alejandro is boos op zijn vrienden.

Practice

Laten we “ser” vs “estar” oefenen met een Quiz en wat oefeningen:

Quiz

Neem deze korte Quiz om je kennis over “ser” vs “estar” te testen!:

Start Quiz

Vraag

Jouw antwoord:

Correct antwoord:

Oefening 1

Volledig de vervoegingen van “ser” en “estar” in Tegenwoordige Tensie met de ontbrekende vormen:

ser estar
yo soy …… (4)
…… (1) estás
él es …… (5)
nosotros …… (2) estamos
vosotros sois …… (6)
ellos …… (3) están

Oplossingen:
1) eres
2) somos
3) son
4) estoy
5) está

Oefening 2

Vul in de volgende zinnen de gaten op door te kiezen tussen de werkwoorden “ser” en “estar” die tussen haakjes staan:

Oplossingen:
1) está
2) son
3) estás
4) es
5) estamos
6) está
7) soy
8) es
9) son

Oefening 3

Vul in de volgende zinnen de open plekken op door te kiezen tussen de werkwoorden “ser” en “estar” tussen haakjes:

Oplossingen:
1) estamos
2) está
3) son
4) están
5) es
6) es
7) estáis
8) estoy
9) son

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.